8.

Ik heb ze geteld.
Niet de kinderen of de teken die ze nu al ongetwijfeld bij zich dragen. Ik heb de gebouwen op dit eiland geteld en het zijn er zeven. Vijf pietluttige boerderijtjes, een VVV-hoofdkantoor (en ook het enige kantoor hier mocht je het je afvragen) en een achterstallige pannenkoekenbakkerij. ‘Maar waar slapen wij dan?’ hoor ik mezelf zeggen.
Hugo kijkt me verbaasd aan. ‘Wij gaan hier kamperen. Dat weet je toch?’
‘Kamperen?’
‘Waarom denk je anders dat we al die arme kindertjes met tenten laten sjouwen?’
‘Oh hemel,’ verzucht Anna, ‘ze heeft de memo natuurlijk niet gelezen.’
Victor schampert. ‘Vieve, je gaat me toch niet vertellen dat je geen tent bij je hebt?’
‘Shit,’ mompel ik. ‘Shit, shit, shit.’
‘Denk om je taal,’ wijst Hugo me terecht.
‘Hugo, ik heb geen tent. Waar moet ik slapen?’
‘Je mag best in mijn tent komen liggen,’ biedt Hugo lachend aan en klopt op mijn schouder.
‘Sliep Phileine vorig schoolkamp niet bij jou in de tent?’ werp ik tegen.
Het lachen vergaat Hugo. ‘Ik snap je punt, sorry, dit was niet gepast. En nee, Phileine sliep niet in mijn tent. Laten we ons maar snel gaan melden.’

Victor geeft me een stootje. ‘Misschien mag je wel bij een van de inwoners logeren.’
‘Ik denk niet dat het veel verschil maakt met een tent. Zullen ze hier überhaupt wel stromend water hebben?’
‘Ze hebben in ieder geval water.’ Victor gebaart naar het water dat we achter ons laten. Hij helpt me de boot af en neemt dan de omgeving in zich op. Er zijn voetgangerspaden aangelegd. Verder zie ik alleen verschillende soorten begroeiing wat ik onmogelijk van elkaar kan onderscheiden. Om heel eerlijk te zijn kost het me al moeite om een tulp van een roos te onderscheiden. Victor geeft me een por. ‘Je kan ook gezellig bij hem logeren.’ Ik kijk op en zie een man van halverwege de dertig ons tegemoet komen lopen. Hij draagt een besmeurde overal, regenlaarzen en een vissershoedje dat zijn gezicht gedeeltelijk bedekt. Ondanks dat kan ik vanaf hier de ruige stoppels op zijn kin tellen en geeft zijn norse blik me kippenvel.

‘De Baret,’ is het enige wat hij zegt en waarbij hij doelt op de naam van onze basisschool. Hij stapt op Hugo, die totaal onaangedaan lijkt, af en steekt zijn hand uit. ‘Wessel, boswachter bij Staatsbosbeheer. Ik begeleid jullie verblijf hier.’
‘Hugo.’ Ze schudden elkaar de hand. ‘Is er later tijd voor een rondleiding? Dan kunnen de kinderen alvast hun tentje ergens opzetten…’
‘Niet zomaar ergens,’ zegt Wessel streng. 'Dit is een natuurgebied.’
‘We staan op een wandelpad,’ merkt Victor handig op, waarna hij ontzettend moet lachen om zijn eigen grap en mij opnieuw aanstoot. Wessel kijkt hem laatdunkend aan. ‘Sorry,’ hikt Victor. En tegen mij: ‘Ik denk dat je je logeeradres beter kunt vergeten.’
‘We hebben aangewezen terreinen waarop er gekampeerd kan worden. Als jullie mij volgen breng ik jullie daar en kunnen jullie settelen.’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten