11.

Wessel leidt ons rond op het eiland. Het is groter dan ik had gedacht en het klinkt spannender dan dat het is. Wessel heeft ons een uur geleden beloofd dat we bevers zouden zien en dat is dus helemaal niet gebeurd. Nog niet eens een musje kunnen spotten. Zelfs Hugo is niet enthousiast over het vogels tellen nadat hij vanmorgen een zwaan voor een lepelaar aan heeft gezien. De zon is inmiddels doorgebroken en ik zweet als een otter (die zouden hier ook moeten zitten, trouwens). Ik blaas vermoeid een plakkerige piek haar uit mijn gezicht. Mijn donkere haar is halflang en eigenlijk net te kort om het op te kunnen steken. Ik voel de druppels zweet over mijn rug parelen en de hitte onder mijn shirt kriebelen. Als dat de hitte is. Ik werp een blik naar beneden en zie een knoeperd van een steekvlieg een lekker plekje zoeken op mijn bovenarm. ‘Gadver!’ roep ik uit en sla het beestje dood met de plattegrond die ik in mijn handen heb. Er vliegt meteen een zwerm vogels uit de bomen.
‘Wat doe je?’ wil Wessel weten.
‘Niks,’ pruttel ik onsamenhangend en wrijf liefkozend over mijn eigen arm.
‘Wat heb je gedaan?’ herhaalt hij op een meesterlijk-toontje.
‘Niks,’ herhaal ik schaapachtig. ‘Er zat een steekvlieg en ik dacht..’
‘Weet je wel niet hoeveel insecten door ons zijn uitgeroeid? Dit eiland draait op insecten. We hebben ze nodig.
Nou ja zeg - hij doet alsof het menselijk bestaan op Tiengemeten afhangt van een paar pietluttige rotvliegjes. Er wonen hier maar vijf mensen of zo.
‘Ik zie anders nog genoeg insecten rondvliegen,’ mopper ik binnensmonds.
‘Prima,’ zegt hij kort. ‘En juf Vivianne, wat ziet u nog meer vliegen?’ Hij geeft een knikje richting de zwerm vogels in de lucht.
‘Eh, vogels…’
‘Wat voor vogels?’
Sorry, maar is dit een overhoring? En zou hij deze vragen niet aan de kinderen moeten stellen?
‘Witte vogels,’ helpt Hugo me. ‘Zwanen? Witte duiven?’
‘Lepelaars.’
‘Oh, echt? Fantastisch!’ zegt Hugo enthousiast.
Wessel vindt het minder bijzonder en heeft andere vogels gespot. ‘Futen. Ze doen een paringsdans, zien jullie dat jongens?’
De kinderen gaan schichtig bij Wessel staan en turen langs hem heen naar het water. Vincent stoot een raar lachje uit. ‘Ah - weird.’
‘Kijk ‘m gaan dan!’ roept Jens en imiteert de bewegingen van de fuut bij Vincent.
‘Gast, doe dat lekker bij de meisjes of zo,’ antwoordt hij geĆ«rgerd. Voor het eerst verschijnt er een goedmoedig glimlachje op Wessels gezicht. ‘Dit doen jullie ook bij de meisjes.’
‘Echt niet,’ lacht Vincent.
‘Echt wel. In de discotheek,’ spreekt Wessel hem tegen, ‘dansen jullie precies zo om elkaar te verleiden.’